|
Dierengezondheid Afdrukbare versie | Laatst bijgewerkt op
10.04.2017
Het sanitaire beleid van het FAVV is er op gericht de
vrije status te behouden en het toepassingsgebied
uit te breiden. Het voorziet onder meer in
onderzoek en systematische analyses in geval van
abortus bij runderen en kleine herkauwers, een aangepaste wintercampagne, bloedanalyses van
runderen uit landen die niet officieel vrij zijn van
bepaalde ziektes bij hun binnenkomst in België
en analyse en monitoring van ontwikkelingen van
nieuwe of opnieuw opkomende dierenziektes.
Het FAVV vertrouwt een belangrijk deel van het
gezondheidstoezicht toe aan het CODA als ook aan
de gewestelijke verenigingen voor dierengezondheid
(ARSIA en DGZ).
IBR artikel 9-status
Infectieuze Boviene Rhinotracheïtis (IBR) wordt veroorzaakt door een herpesvirus dat begin jaren 1970 werd binnengebracht vanuit Canada en in België zich algemeen verspreidt in de rundveepopulatie.
Bij een rund gebeurt een besmetting aerogeen via de neus, de muil of de ogen. Het virus blijft latent aanwezig na de besmetting en een besmet rund is levenslang virusdrager. Het virus kan onder bepaalde omstandigheden (transport, kalving, ziekte, …) terug uitgescheiden worden en andere dieren besmetten door contact. Een IBR-uitbraak of subklinische besmettingen kunnen belangrijke gevolgen hebben (ziekte, productieverlies, verwerping, sterfte van runderen) en veroorzaken vaak zware financiële verliezen voor de rundveehouder.
In België werd in 1997 een eerste vrijwillig IBR-bestrijdingsprogramma opgestart dat hoofdzakelijk werd toegepast op het handelsverkeer van dieren, sperma en embryo's met een hoogwaardig genetisch potentieel.
In 2007 werd een nieuw IBR-bestrijdingsprogramma opgestart met als doel de rundveepopulatie IBR-vrij te hebben over een 20-tal jaren. De rundveehouders konden eerst op een vrijwillige basis deelnemen aan het programma en vanaf 2012 werd de bestrijding verplicht gesteld. Op basis van uitvoering van vaccinaties of een serologische opvolging van de dieren, wordt aan een rundveebeslag een statuut toegekend: niet IBR-vrij met vaccinatie, IBR-vrij maar vaccinatie toegelaten en officieel IBR-vrij met verbod op vaccinatie. De keuze voor vaccinatie of serologisch onderzoek wordt bepaald door de rundveehouder in afspraak met de bedrijfsdierenarts.
Begin 2014 had België 40% IBR-vrije beslagen. Door serologisch onderzoek in de periode 2011-2014 van verschillende beslagen werd aangetoond dat de besmetting op beslagniveau gedaald is van 55,3% naar 23,7% en de besmetting op dierniveau van 15,6% naar 8,7%. Door de gunstige evolutie bij de bestrijding van IBR heeft het FAVV bij de Europese Commissie een dossier ingediend om de officiële goedkeuring te vragen van het Belgische IBR-bestrijdingsprogramma; het programma werd goedgekeurd op 8 oktober 2014 (uitvoeringsbesluit 2014/703/EU). Hierdoor verkreeg België de zogenaamde artikel 9-status.
Deze status voorziet extra aanvullende voorwaarden voor het handelsverkeer met België om de sanitaire status van de IBR-vrije rundveebeslagen te bewaren. Handelsverkeer vanuit België kan vlotter verlopen door de IBR-vrije status.
Het IBR-bestrijdingsprogramma zal in de nabije toekomst verder worden geïntensifieerd om uiteindelijk binnen enkele jaren de ziekte volledig uitgeroeid te hebben. Zo kan België dan officieel IBR-vrije status bij de EU aanvragen. |
Ziekten waarvan België vrij is
België is officieel vrij van verschillende ziekten bij rundvee en varkens: runderleucose (sinds 1 juli 1999), runderbrucellose en rundertuberculose (sinds 25 juni 2003), de ziekte van Aujeszky (sinds 4 oktober 2011). België is eveneens vrij van tal van andere ziekten, zoals mond- en klauwzeer, hondsdolheid, hoogpathogene aviaire influenza (laatste geval in 2003), Newcastle Disease bij pluimvee, klassieke varkenspest en blauwtong (sinds 15 februari 2012).
De volledige lijst is beschikbaar op de website van het FAVV. In het kader van de intracommunautaire handel en de uitvoer naar derde landen is het voor België belangrijk om vrij te blijven van deze ziekten.
Runderbrucellose
Na het brucellose incident einde 2010 en begin 2012 met een laatste haard begin 2013 werd geen enkele haard van runderbrucellose vastgesteld.
Het bewakingsprogramma voorziet een verplicht onderzoek bij verwerpingen en ook een onderzoek van bepaalde veehouderijen geselecteerd op basis van een risicoanalyse:
- beslagen waarin runderen werden binnengebracht uit niet officieel-vrije lidstaten of derde landen,
- beslagen waarin op jaarbasis geen enkel geval van verwerping werd onderzocht,
- beslagen omwille van andere sanitaire en epidemiologische redenen.
Het tweemaal per jaar screenen van alle melkveebedrijven door het onderzoek van tankmelk werd opnieuw uitgevoerd. Alle resultaten waren gunstig.
Rundertuberculose
In 2014 werd geen enkele haard van rundertuberculose vastgesteld. Gezien de situatie in sommige andere lidstaten moet de bewaking voor rundertuberculose verder de nodige aandacht te krijgen.
Opvolging van verwerpingen
Bij iedere melding van een verwerping bij runderen, schapen of geiten wordt, naast het verplichte brucelloseonderzoek, een uitgebreid onderzoek op een hele reeks ziekteverwekkers uitgevoerd. Het onderzoek naar de oorzaak van de verwerping wordt uitgevoerd op serum van het moederdier en met virologisch en bacteriologisch onderzoek van de verworpen vrucht of de nageboorte. In 2014 werden 10.577 verwerpingen onderzocht bij runderen. Dit betekent een stijging ten opzichte van 2013 (9.506). Het aantal abortusonderzoeken blijft hoog dank zij de financiering door het FAVV van de onderzoeken uitgevoerd in het kader van het abortusprotocol en het ophalen van de materialen voor onderzoek. Geen enkel geval van brucellose werd vastgesteld. Geïdentificeerde ziekteverwekkers in geval van verwerpingen bij runderen:
- moederdier: neosporose (10,1%),
- foetus en placenta: Trueperella pyogenes (8,5%), BVD (2,4%), Listeria monocytogenes (1,4%), Q-koorts (1,2%), gisten en schimmels (0,9%), Salmonella (0,7%).
In 2014 werden 149 verwerpingen onderzocht bij schapen en geiten. Dit betekent een stijging ten opzichte van 2013 (111). Geen enkel geval van brucellose werd vastgesteld.
Geïdentificeerde ziekteverwekkers in geval van verwerpingen bij schapen en geiten (foetus en placenta): gisten en Schimmels (4,9%), Toxoplasma (4,5%), Q-koorts (3,6%), Campylobacter (1,3%), Listeria monocytogenes (1,3%). Trueperella pyogenes (1,1%).
Rabiës
Vanaf 29 december 2014 is er een nieuwe Europese regelgeving van kracht die moet worden toegepast door alle Lidstaten ivm reizen met gezelschapsdieren (honden, katten en fretten).
Deze harmonisatie bedoelt een gemeenschappelijke aanpak in de strijd tegen hondsdolheid in Europa.
Rabiës of hondsdolheid is een dierziekte die wereldwijd verspreid is en jaarlijks aan meer dan 50.000 mensen het leven kost. Omwille van dit sluipende en dodelijke karakter van de ziekte, is de invoer van honden en katten vanuit andere lidstaten van de EU en van buiten de EU streng gereglementeerd. Deze verstrenging van de maatregelen wijst op de grote bezorgdheid en het belang dat Europa hecht aan de strijd tegen hondsdolheid.
Reist u met uw huisdier binnen Europa dan is vereist:
- een Europees paspoort,
- identificatie met een chip,
- een correcte vaccinatie tegen rabiës dwz geen vaccinatie voor de leeftijd van 12 weken, ten minste 21 dagen wachten na vaccinatie vooraleer met uw huisdier binnen Europa te reizen, dus niet voor de leeftijd van 16 weken.
Bij invoer van buiten de EU is vereist:
- identificatie met een chip,
- vaccinatie tegen rabiës,
- de nodige gezondheidsbewijzen(afhankelijk van het land van herkomst),
- meestal ook een bloedtest en een wachttijd van 30 dagen na vaccinatie doorlopen (afhankelijk van het land van herkomst).
Het kan 6 maanden duren vooraleer een besmet dier de eerste symptomen vertoont, maar twee weken voor het verschijnen daarvan kan het dier al andere mensen en dieren besmet hebben. Er bestaat geen enkele test om hondsdolheid bij levende dieren op te sporen. Een zekere diagnose kan enkel verkregen worden na autopsie van het dier. Dit is de reden waarom er na een ernstige risicoanalyse en wanneer het echt nodig is wordt overgegaan tot euthanasie van een dier, zoals reeds meerdere malen het geval is geweest.
Daarom:
- vermijd contact met huisdieren en wilde dieren in landen waar nog hondsdolheid heerst;
- breng geen dieren mee van buiten de EU, tenzij zij voldoen aan alle voorwaarden voor invoer;
- breng enkel dieren uit een ander Europees land mee die gevaccineerd en geïdentificeerd zijn en waarvan je de achtergrond kent;
- denk er aan dat rabiës tot 6 maanden kan sluimeren in een besmet dier vooraleer het zichtbaar wordt. Al die tijd zal het dier gezond ogen, maar door zijn besmettelijkheid toch een tikkende tijdbom zijn
OSE
Overdraagbare spongiforme encefalopathieën of OSE (Engels: TSE) zijn ziekten die de hersenen en het zenuwstelsel van dieren progressief aantasten. Deze ziekten worden veroorzaakt door bepaalde infectieuze eiwitten, prionen genaamd. De bekendste OSE is BSE of boviene spongiforme encefalopathie, beter gekend als de gekkekoeienziekte.
Een bewaking van OSE bij runderen, schapen en geiten werd uitgevoerd in veehouderijen, op markten, bij het vervoer en in de slachthuizen. De hersenen van alle verdachte dieren werden geanalyseerd door het CODA.
Vogelgriep
Sinds 2003 organiseert het Voedselagentschap jaarlijks een monitoring van vogelgriepvirussen. Deze monitoring wordt uitgevoerd aan de hand van serologische onderzoeken bij pluimvee en virologische onderzoeken bij wilde vogels en is er vooral op gericht om laagpathogene virussen op te sporen (types H5 en H7) die belangrijk zijn voor pluimvee. Daarnaast werd ook veel aandacht besteed aan verdachte sterfte bij wilde vogels, wat steeds een indicatie kan zijn van de introductie van het H5N1-virus, dat voor de mens een groter risico inhoudt dan andere vogelgriepvirussen.
Voor de monitoring bij wilde vogels wordt samengewerkt met het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen (KBINW), het "Réseau de surveillance sanitaire de la faune sauvage" van de Université de Liège en de natuurdiensten van de Gewesten. De monsternemingen bij pluimvee worden uitgevoerd door het FAVV, DGZ en ARSIA. Er worden zowel levende wilde vogels als kadavers van wilde vogels en pluimvee bemonsterd en onderzocht.
De resultaten van de analyses zijn beschikbaar op de website van het FAVV.
West Nile virus
Sinds 2010 wordt door het FAVV jaarlijks een monitoring georganiseerd van het West Nile virus. Dit virus kan bij mensen West-Nijlkoorts veroorzaken, een ziekte die door muggen wordt overgedragen met soms een dodelijke afloop. Vogels zijn het reservoir van dit virus, ook andere diersoorten zoals bv paarden kunnen besmet worden. Hoewel de ziekte nog nooit in België werd aangetroffen, heeft dit virus zich al wel volop in Zuid- en Zuidoost-Europa genesteld; van daaruit kan het snel ons land bereiken.
De monsternemingen werden op dezelfde wijze uitgevoerd als voor de vogelgriep.
Cysticercose
Cysticercen zijn larvale tussenstadia van lintwormen die bij consumptie door de mens kunnen aanleiding geven tot het ontstaan van een volwassen lintworm. Bij een gelokaliseerde infestatie met cysticercen wordt een koudebehandeling toegepast: het vlees wordt ten minste 10 dagen aan -18°C bewaard, waarna het geschikt is voor humane consumptie. Bij een veralgemeende infestatie met cysticercen worden de karkassen afgekeurd.
In 2014 werden in de slachthuizen bij runderen 1.154 gevallen van gelokaliseerde cysticercose en 18 gevallen van veralgemeende cysticercose aangetroffen.
Equine infectieuze anemie
Er werd in 2014 geen enkele uitbraak van equine infectieuze anemie vastgesteld.
Ziekten bij aquacultuurdieren
In 2014 werden twee nieuwe uitbraken van van het koi herpesvirus vastgesteld. Het ging om een put-and-take visbedrijf en een vijver van een particulier. De nodige maatregelen om de verspreiding van de ziekte tegen te gaan werden ingesteld (verbod op verplaatsing van levende vissen, beheer van afval/water, reiniging en desinfectie van het visgerei).
Bijenziekten
Elk jaar organiseert het FAVV een bewaking van bijenziekten. Ook nam het FAVV deel aan het Europese project Epilobee.
Bijensterfte - project Epilobee
De jongste jaren werd in vele landen een verzwakking en sterfte van bijenkolonies vastgesteld. In dat verband heeft de Europese Commissie een actieve bewakingsstudie, EPILOBEE, naar de sterfte in bijenkolonies opgezet voor een periode van twee jaar. Aan dit project namen 17 EU-lidstaten deel, waaronder België. Het project werd gecoördineerd door het Europese Referentielaboratorium voor bijengezondheid, ANSES.
De belangrijkste doelstelling was het uitwerken van geharmoniseerde criteria voor het meten van de verzwakking van de kolonies. Het project voerde geharmoniseerde methoden voor de bewaking van bijenkolonies in, waardoor het mogelijk is om de sterftegraad in de verschillende geografische gebieden in Europa beter met elkaar te kunnen vergelijken en op termijn ook verbanden te kunnen leggen tussen bijensterfte enerzijds en bepaalde risicofactoren, zoals de aanwezigheid van bijenziekten en het gebruik van medicatie bij bijen anderzijds. In deze fase van het project werd geen onderzoek gedaan naar het eventueel effect van plantenbestrijdingsmiddelen.
In maart/april en juli/augustus 2014 werden de laatste 2 bezoekreeksen van Epilobee, werkjaar 2013-2014, uitgevoerd. Hierbij werd gekeken hoe het de 644 geselecteerde bijenkolonies bij 150 Belgische imkers verging na afloop van de winter en gedurende de zomer:
- De wintersterfte (maart/april 2014) bedroeg ±15%. De wintersterfte lag ongeveer de helft lager dan de wintersterfte die geregistreerd werd tijdens het project 2012-2013. Vermoedelijk is de voornaamste oorzaak hiervan dat de winter 2013-2014 een pak milder was dan deze van 2012-2013.
- De seizoenssterfte (juli/augustus 2014) bedroeg ±9%.
Dat is vergelijkbaar met deze sterfte opgetekend in het seizoen 2013.
Bij de uitvoering van het klinisch onderzoek van de geselecteerde kolonies, werden bij kolonies met ziektesymptomen in totaal 47 stalen voor verder laboratoriumonderzoek genomen:
- In 3 van de 11 stalen werd Amerikaans vuilbroed aangetroffen en in 1 van de 11 stalen werd Europees vuilbroed aangetroffen. Alle aangetaste kolonies werden vernietigd. Verder volgde ook steeds een onderzoek van alle andere kolonies op de bijenstand en van de bijenstanden in de buurt of deze die in contact kwamen met de aangetaste bijenstand. Dat onderzoek bracht verschillende haarden van vuilbroed aan het licht.
- In 3 van de 15 monsters werd het virus van het Chronic Bee Paralysis Virus (CBPV) aangetoond.
- In
3 van de 8 stalen werd de darmparasiet Nosema ceranae aangetoond.
Eind juni 2014 heeft de Europese Commissie aangekondigd het project tijdelijk stop te zetten. De Commissie wenst, in samenwerking met ANSES, een nieuw project uit te werken waarin ook de mogelijke invloed van chemische contaminanten zoals insecticiden, fungiciden, e.d. zou worden bestudeerd. Het FAVV heeft dus ook het project tijdelijk stopgezet. Het FAVV schaart zich achter het voorstel van de Europese Commissie en engageert zich om ook op Belgisch niveau een hertekend Epilobee-project uit te werken. Eind 2014 werd een dossier ingediend bij het Wetenschappelijk Comité met de vraag een advies te formuleren over de voorwaarden waaraan dergelijk hertekend project moet voldoen.
|
|