|
|
Het FAVV als organisatie |
Sociale economische en administratieve context | Visie van de belanghebbenden | Strategische en operationele doelstellingen 2015-2017 | Inspectiefrequenties | Stand van zaken doelstellingen |
De Europese context Afdrukbare versie | Laatst bijgewerkt op
22.04.2016 Kaderend binnen een bredere context is het huidige Europese voedselveiligheidsbeleid het resultaat van een streven naar een allesomvattende en geïntegreerde benadering die de volledige keten, ‘van riek tot vork’, afdekt. Het is pas echt ontstaan rond de eeuwwisseling, als reactie op een aantal voedselveiligheidsschandalen met de BSE-crisis als dieptepunt, en was bedoeld om de consument terug het nodige vertrouwen te geven in de veiligheid van levensmiddelen, via een communautaire geharmoniseerde aanpak. Het overleg en de discussies op Europees niveau hebben via het Groenboek over de algemene beginselen van het levensmiddelenrecht (1997) en het Witboek over voedselveiligheid (2000) uiteindelijk geleid tot de algemene levensmiddelenverordening (2002). Deze verordening (verordening (EG) nr. 178/2002, ook wel ‘General Food Law’ genoemd) legt de algemene principes vast om de veiligheid van de voedselketen te waarborgen waarbij de verwezenlijking van het vrij verkeer in de Gemeenschap en de naleving van internationale normen zoals deze van de Codex Alimentarius niet uit het oog worden verloren. De General Food Law vormt tevens de basis van heel wat bijkomende wetgeving die ondertussen in voege is, zoals het hygiënepakket en de officiële controleverordening. Het heeft geleid tot de implementatie van een op risicoanalyse gebaseerde benadering, de integratie van het voorzorgsprincipe in de sector van de voedingsmiddelen en diervoeders, de bescherming van de consumentenbelangen, het werken in transparantie, het garanderen van de traceerbaarheid, en het vastleggen van de basisverantwoordelijkheden van operatoren en overheden. De operator wordt aangeduid als verantwoordelijke voor de veiligheid van de producten. De naleving door de operatoren moet nagegaan worden door officiële controles uitgevoerd door de bevoegde autoriteiten. Via gerelateerde en aanvullende regelgeving zijn er ook eisen vastgelegd voor o.a. diervoederhygiëne en microbiologische criteria voor levensmiddelen. 43 De Europese Commissie heeft beslist om deze EU-verordening en het wetgevend kader dat hieruit voortvloeit te onderwerpen aan een stand van zaken om te zien in welke mate het tot op heden gevoerde voedingsmiddelenbeleid dat sinds 2002 werd gevoerd, dient te worden herzien. Deze gezondheidsbalans, “fitness Check” genaamd werd voorgelegd aan een consultancybureau. De gestelde vragen met betrekking tot deze gezondheidsblans handelen hoofdzakelijk over de behaalde doelstellingen van de verordening, de impact op specifieke of nationale regelgeving en op administratieve lasten. Parallel werden verticale vereisten en normen vastgesteld voor o.a. dierlijke bijproducten, contactmaterialen, additieven, bijzondere voeding, enz. Het hygiënepakket wordt op dit moment binnen de Commissie doorgelicht en deze oefening zou kunnen leiden tot een herziening van een aantal bepalingen. Het is nog niet duidelijk welke de impact en de mogelijke wijzigingen kunnen zijn. Met de oprichting van de Europese Autoriteit voor Voedselveiligheid (EFSA) werd een onafhankelijke instantie gecreëerd die wetenschappelijk advies verstrekt alsook wetenschappelijke en technische ondersteuning in alle aangelegenheden die op voedselveiligheid van invloed zijn. Het verstrekt onafhankelijke informatie over alle gebieden en verzorgt eveneens de communicatie inzake risico’s. Het wordt ondersteund door een netwerk van nationale instanties voor risicobeheer. Via het systeem voor snelle waarschuwingen (RASFF) worden notificaties en informatie verspreid naar het netwerk van contactpunten van de 28 lidstaten, de Europese Commissie, EFSA, Noorwegen, IJsland en Liechtenstein. Zowel de adviezen van de EFSA als informatie uit het RASFF-systeem worden gebruikt om het controleprogramma van het FAVV aan te sturen. Binnen de Commissie houdt de FVO (Food and Veterinary Office) niet alleen toezicht op de wijze waarop de lidstaten de regelgeving implementeren en toepassen, maar ook hoe derde landen die producten exporteren naar de Europese Unie garanderen dat deze producten voldoen aan de Europes minimale normen. De FVO heeft ook een deel van haar capaciteit ingezet voor ‘fact finding’-missies, die hen moeten toelaten een meer globaal beeld te krijgen van de wijze waarop regelgeving geïmplementeerd wordt, ook in domeinen die vroeger als minder belangrijk beschouwd werden en ‘best practices’ te vinden en deze bekend te maken bij de andere lidstaten. Overleg tussen de nationale en Europese autoriteiten is geformaliseerd via de permanente werkgroepen (SCoPAFF – Standing Committees on Plants, Animals, Food and Feed) en expertgroepen met de Europese Commissie, en via de Raadswerkgroepen. Daarenboven bestaan er ook informele werkgroepen, voorgezeten door de EC die als doel hebben lidstaten te helpen om regelgeving te implementeren via uitwisseling van ervaring door nationale experten. Naast overleg op het niveau van de CVO’s (Chief Veterinary Officers) en COPHS (Chief Officer of Plant Health Services) wordt er ook overleg gepleegd tussen de Europese voedselveiligheidsagentschappen (Heads of Agencies). Deze overlegmomenten, die bedoeld zijn om de samenwerking tussen deze agentschappen te verbeteren en te leren van elkaar, werden in 2013 gestructureerd en beschikken nu over een permanent secretariaat wat de continuïteit garandeert. Ook de EC erkent nu de rol die dit overlegorgaan kan spelen om een efficiënt beleid uit te bouwen. Uitwisseling van informatie, ervaring en samenwerking op het vlak van handhaving van de voedselwetgeving gebeurt eveneens via de informele werkgroepen, vergaderingen en seminaries van de FLEP (Food Law Enforcement Practitioners). Hoewel het Europese voedselveiligheidsbeleid heeft geleid tot een harmonisatie op de meeste vlakken, laat het voor een aantal aspecten toch enige flexibiliteit toe. Met heel wat zelfstandige activiteit en met KMO’s en zKMO’s, zal België erover moeten waken om ook in de toekomst hierop beroep te blijven doen om voor deze kleine ondernemingen een leefbare omgeving te behouden. In 2013, stelde de Europese Commissie een ambitieus pakket maatregelen voor om de voedselketen in Europa ook in andere domeinen te moderniseren, te vereenvoudigen en te versterken, waarbij men de op risico’s gebaseerde aanpak wil uitbreiden naar sectoren waar dit tot nog toe niet wordt toegepast: ‘slimmere regels voor een veiliger voedselketen’. Hierbij is het de bedoeling de bestaande EU-wetgeving met betrekking tot dierengezondheid (Animal Health Law), plantengezondheid (Plant Health Law), zaden en vermeerderingsmateriaal, officiële controles doorheen de ganse agrovoedselketen te herleiden tot 5 verordeningen (het zogenaamde ‘5-pack’). De Animal Health Law voorziet in één enkele wettekst ter regulering van de dierengezondheid in de EU op basis van het beginsel ‘voorkomen is beter dan genezen’. Een gemeenschappelijk systeem wordt voorzien om ziekten beter op te sporen en te beheersen, en risico’s voor de gezondheid, de voedselveiligheid en de diervoederveiligheid op gecoördineerde wijze aan te pakken. Samen met betere identificatie- en registratievoorschriften moet dit ervoor zorgen dat er sneller kan worden gereageerd om de verspreiding van dierziekten in te dammen en de gevolgen voor de veestapel en de consument zoveel mogelijk te beperken. Bovendien worden dierziekten die een optreden op EU-niveau vereisen, gecategoriseerd en naar prioriteit ingedeeld. Als gevolg van de globalisering van de handel en de klimaatverandering is de insleep van nieuwe plaagorganismen in Europa toegenomen. Via de Plant Health Law wenst de EC de bestaande fytosanitaire voorschriften aan te scherpen en zodoende deze insleep te voorkomen en de telers en de bosbouwsector te beschermen. Hierbij zal meer aandacht worden geschonken aan een betere traceerbaarheid van plantgoed op de interne markt en risicovolle handelsactiviteiten met derde landen. De invoer van plantaardig materiaal via een open of een gesloten systeem zal hierbij een belangrijk discussiepunt worden. Er wordt ook een betere bewaking voorzien en de vroegtijdige uitroeiing van nieuwe plaagorganismen. De verordening inzake zaden en vermeerderingsmateriaal heeft als doel de productiviteit, het aanpassingsvermogen en de diversiteit van de Europese gewassenproductie en bossen te waarborgen, en het voorziet in eenvoudigere en flexibelere regels voor het op de markt aanbieden van zaaizaad en ander vermeerderingsmateriaal. Met de herziening van de controleverordening wenst de EC in één verordening de algemene regels inzake controles en andere officiële activiteiten vast te leggen die gelden voor de ganse agrovoedselketen (inclusief plantengezondheid, teeltmateriaal, dierlijke bijproducten enz.). Als basis geldt het principe van controles gebaseerd op het risico, maar minimale controlefrequenties zullen wel nog mogelijk zijn via secundaire wetgeving, bv. voor controles van producten van dierlijke oorsprong, controles op residuen van verboden stoffen in levensmiddelen en diervoeders, controles van spuittoestellen, dierlijke bijproducten, enz. De bepalingen inzake officiële labo’s wil men vereenvoudigen, de officiële certificering verruimen, en de transparantie naar belanghebbenden nog verhogen. Er worden uitgebreidere toolkits voor fraudebestrijding, voor administratieve bijstand en samenwerking tussen bevoegde autoriteiten inter en intra lidstaten, en voor handhavingsmaatregelen voorzien. Daarnaast worden de financieringsregels herzien en wenst men de basis te creëren voor een informatiebeheerssysteem met betrekking tot officiële controles die bestaande – zoals Traces en het RASFF-systeem – en toekomstige IT-tools moet integreren. Om voor het algemene beheer van de uitgaven in verband met al deze aspecten de nodige financiering door de Unie te voorzien, werd een aparte verordening uitgewerkt die ondertussen (juni 2014) reeds verschenen is. In noodsituaties zal er niet langer gebruik kunnen worden gemaakt van de crisisreserve voor landbouw, maar in de algemene reserve zal moeten worden gezocht naar de noodzakelijke financieringsmiddelen. De exacte omvang en reikwijdte van deze voorziene regelgeving is moeilijk in te schatten omwille van de talrijke secundaire wetgeving die wordt voorzien via gedelegeerde handelingen of uitvoeringshandelingen. Daarenboven zal aan de uiteindelijke beslissing tussen deze twee juridische instrumenten zeker nog veel discussie tussen de Raad en het Parlement voorafgaan. Een ander belangrijk aandachtspunt is de herziening van de financieringsregels voor officiële controles en andere officiële activiteiten. Hierbij moet erover gewaakt worden dat de algemene premisse dat bevoegde autoriteiten over voldoende middelen moeten kunnen beschikken om hun opdrachten uit te kunnen voeren, met voldoende nationale flexibiliteit kan worden blijven ingevuld. Het huidige beleid en de hierboven vermelde initiatieven moeten gezien worden in de context van een Europa dat nog altijd aan het uitbreiden is en dat zichzelf met ‘Europa 2020’ vijf ambitieuze doelstellingen heeft vooropgesteld, voor werkgelegenheid, innovatie, onderwijs, sociale samenhang en klimaat/energie. Daarnaast vinden nieuwe technologieën hun toepassing, neemt de complexiteit van de productieprocessen nog toe en zijn er ook maatschappelijke trends zoals het ontstaan van nieuwe voedingsgewoonten (bv. de consumptie van insecten) of de groeiende aandacht voor het vermijden van voedselverspilling zonder hierbij de voedselveiligheid uit het oog te verliezen, die ervoor zullen zorgen dat de regelgeving verder zal blijven evolueren. Ondertussen blijft de consument, zoals in detail wordt uiteengezet, verwachtingsvol naar de overheden kijken om over de veiligheid van de voedselketen te waken en het hoofd te bieden aan crisissen en incidenten zoals tijdens de EHECepidemie in Duitsland (2011). Recenter kwam ook, ten gevolge van de economische fraude m.b.t. het paardenvleesschandaal (2013), voedselgerelateerde fraude hoog op de Europese agenda te staan. Het is duidelijk dat één gecoördineerd Europees beleid ook in de toekomst het meeste kans op succes zal bieden. In dit opzicht wordt verwacht dat de implementatie van het voorziene 5-pack zeker zal helpen. |
|